Ooit kon ik dat zelf uitrekenen. In 1977 volgde ik de cursus Stralingsdeskundige van het Instituut voor Toepassing van Atoomenergie in de Landbouw in Wageningen. Op de vrijdagochtend van de eerste week kregen we college over detectoren – Geigertellers en zo – en daarna mochten cursisten die dat aandurfden het geleerde in de praktijk brengen. Ik meldde mij aan.
In de kernreactorhal stond een bron van gammastralen, radiocesium-137 vermoed ik. Een medecursist en ik zouden in kaart brengen hoe sterk de straling daarvan op diverse afstanden en hoogten was. Ik hield de teller boven mijn hoofd, op buikhoogte en bij de grond, las de ‘counts’ af en dicteerde die aan mijn maat, die ze opschreef. Vervolgens gingen we een stap dichterbij, weer meten, weer een stap. Naarmate we de bron naderden liep de straling op. Ik wist dat diezelfde straling door mijn lichaam gingen, mijn DNA beschadigde en mutaties veroorzaakte die tot kanker konden leiden. Maar ik voelde me veilig, want ik kon zelf berekenen hoe groot het risico was, en dat was minimaal.
De hele week hadden we gestudeerd op radioactieve straling, hoe je het meet, hoe het inwerkt op botten, klieren, spieren en organen en hoe je je ertegen kunt beschermen. Eindelijk weer echte natuurkunde! Na die week vol rekenwerk wist ik precies wat de gammastralen in de reactorhal deden op mijn gezondheid: vrijwel niets. Daarvoor was de intensiteit te laag en de blootstellingsduur te kort. Dankzij onze natuurkundige en biologische kennis wist ik zeker dat het gevaar schijn was.
Deze zekerheid is wat mij als kind al tot de wetenschap aantrok. Ik pikte dat op uit jongensboeken zoals “De vliegende Schotel van Professor Lepidus”.[2] Daarin bouwden Heintje en Robbie samen met Professor Lepidus een vliegende schotel. De professor bracht de jongens, en mij als lezer, tussen neus en lippen een hoop natuurkunde bij. Als Heintje zich angstig afvraagt of hun vliegende schotel bij het doorbreken van de geluidsmuur niet uit elkaar had kunnen spatten, antwoordt Professor Lepidus: “Neen, die fout kon ik niet maken. Elke formule, die ik opstel, controleer ik langs algebraïsche weg drievoudig. Eén fout kan ik maken, geen drie achter elkaar”. Dat is wat wiskunde vermag. Daarom blijven vliegtuigen in de lucht, waait een zendmast niet om en werkt uw smartphone.
De drievoudige zekerheid van professor Lepidus bleef mij bij. In dat reactorgebouw paste ik die zelf toe. In mijn verbeelding stond ik daar, in de woorden van Willem Frederik Hermans, “als zendeling van Huygens, Boerhaave, Edison en Einstein, als profeet van de enige menselijke bezigheid die hem in staat stelt zijn leven tastbaar te veranderen”.[3] Alleen wetenschap kan dat.
Ik werd daaraan herinnerd toen ik de tentoonstelling bezocht over het Rome van keizer Constantijn, in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Wat stonden die mensen hulpeloos tegenover hongersnood, pest en overstromingen. De goden bij wie de vierde-eeuwse Romeinen hun toevlucht zochten, zoals Mithras, Isis en Jezus, boden troost maar geen bescherming. Wetenschap en technologie bieden die wel. Die vertellen ons bijvoorbeeld wat de gevolgen zijn als iemand in een kernreactorbassin valt. Dat was namelijk vraagstuk 2 van mijn examen voor stralingsdeskundige. Het denkbeeldige slachtoffer had een minuut in het water gelegen boven de blauw oplichtende uraniumstaven. Ik rekende uit dat hij daarmee 0,004 milli-sievert aan straling opliep.[4] Dat is even veel als de hoeveelheid extra straling die je oploopt als je van Amsterdam naar Londen vliegt.[5] Niet erg dus.
En een atoombom? Van de bijna 600.000 inwoners van Hiroshima en Nagasaki kwamen er tijdens de atoombomexplosie en in de maanden daarna bijna 200.000 om, grotendeels door brandwonden en vallend puin en daarnaast door stralingsziekte.[6] Van de 400.000 overlevenden was de helft zo ver weg van de bom dat ze weinig straling kregen, de andere helft kreeg gemiddeld een dosis van 240 milli-sievert.[7] Van deze zwaar bestraalde overlevenden stierf tussen 1950 en 2000 13% aan kanker; zonder straling was dat 11% geweest.[8] Hun kans om niet te sterven aan kanker was dus door de bom afgenomen van 89% naar 87%. Borstkanker was bij Japanse vrouwen zeldzaam. Normaal was daar 0,4% van hen aan gestorven, door de bom werd dat 0,5%, een toename met een vijfde.[10] Twee glazen wijn per dag doet hetzelfde. Radioactieve straling is minder kankerverwekkend dan veel mensen denken.
[1] NOS. Geen wild zwijn bij AH vanwege Tsjernobyl. 17-12-2014. http://nos.nl/artikel/2009490-geen-wild-zwijn-bij-ah-vanwege-tsjernobyl.html
Metingen: Landkreis Neuburg-Schrobenhausen. Radioaktivitätsmessung beim Wildschwein. Messergebnisse Cäsium. www.neuburg-schrobenhausen.de/index.php?id=9836,325 Overigens was de hoeveelheid radioactiviteit in wilde zwijnenvlees in 2014 niet hoger dan in 2013 of 2015.
[2] W.N. van der Sluys. De vliegende Schotel van Professor Lepidus. Uitgeverij Kluitman, Alkmaar, 2e druk 1955. (Geen jaartal vermeld, maar volgens books.google.nl is ‘Editie 2’ van 1955)
[4] 0,4 millirem – in de huidige eenheden is dat 0,004 mSv. Hij had ook 100 milliliter (een koffiebekertje) reactorwater ingeslikt. De directe straling veroorzaakte een belasting met 0,26 mrem en de ingeslikte radioactiviteit veroorzaakte over de volgende 50 nog eens 0,14 mrem.
[7] Gemiddeld 240 mSv: dat heb ik berekend uit Preston 2004, tabel 3 en 7, onder weglating van degenen die minder dan 5 mSv aan straling kregen. Ook het extra risico op kankersterfte tgv de atoombomexplosie van 10% heb ik alleen voor berekend voor slachtoffers die meer dan 5 mSv ontvingen. Voor de totale groep overlevenden bedroeg het extra risico op kankersterfte tgv de atoombomexplosie ca. 5%. Preston, D.L. et al 2004. Effect of Recent Changes in Atomic Bomb Survivor Dosimetry on Cancer Mortality Risk Estimates. Radiation Research 162, 377–389. doi:10.1667/RR3232
In een portie wild zwijn zou 1000 Becquerel aan radioactiviteit kunnen zitten www.fr-online.de/japan/interview-mit-strahlenbiologe-lengfelder--nie-wieder-sushi-,8118568,8248854.html
www.faz.net/aktuell/gesellschaft/tschernobyl-folgen-radioaktive-wildschweine-in-bayern-13484151.html
1000 Becquerel per portie komt weinig voor; in slechts 2% van de wilde zwijnen in Landkreis Neuburg-Schrobenhausen (zie boven) zat 1000 of meer Bq per portie van 330 gram. De hoogst gemeten waarde was 4316 Bq/kg = 1424 Bq per 330 g.