Een beperkt aantal aardbewoners is echter anders geprogrammeerd: Die houden levenslang het vermogen om zonder buikpijn grote hoeveelheden melksuiker te verwerken. De autochtone Nederlanders horen daarbij, de Engelsen en Scandinaviërs, en een paar oeroude herdersvolken zoals de Bedoeïenen en de Afrikaanse Maasai. Dat zijn allemaal volkeren die zo’n 7000 jaar geleden de kunst ontdekten om wilde buffels of wilde geiten te temmen en te melken.
Begonnen die voorouders nou met veeteelt omdat ze het goede gen voor melk drinken hadden? Nee, waarschijnlijk was het omgekeerd. Oorspronkelijk konden ook die herdersvolken maar mondjesmaat melk drinken. Alleen een enkeling kon er grote hoeveelheden van aan, omdat bij hem het melkdrinkgen in de familie zat. Eigenlijk waren die mensen een beetje defect, rare mutanten, want toen de koe nog niet was uitgevonden kreeg niemand melk als hij van de borst af was. Dus bleef dat gen voor niks aanstaan, en dat kost het lichaam nodeloos energie. Maar nu ze melkkoeien hadden waren degenen bij wie het gen aan bleef staan in het voordeel . Ze gingen minder gauw dood bij hongersnoden, want zij konden melk drinken. Bovendien werden ze misschien groter en sterker. Genetisch onderzoek laat zien dat diegenen met het melkdrinkgen 5% meer kans hadden om in leven te blijven en kinderen te krijgen dan degenen die niet tegen melksuiker konden. Die stierven daardoor in de loop van duizenden jaren in onze streken uit. Maar in de rest van de wereld bleven ze gewoon bestaan.
Als je dus gasten van niet-Europese afkomst te lunchen hebt, vraag dan even discreet wat ze willen drinken.
[1] Itan Y, Powell A, Beaumont MA, Burger J, Thomas MG. The origins of lactase persistence in Europe. PLoS Comput Biol. 2009.
[2] Shils ME. Modern Nutrition in Health and Disease (leerboek), 10th Ed. p. 1191