Dat kan doordat verschillen in opleidingsniveau, inkomen en gezondheid voor een flink deel verklaarbaar zijn uit verschillen in Intelligentie Quotient (IQ).[3] Een IQ-test meet snelheid van denken, vermogen tot abstractie, woordenschat et cetera. Een stimulerende omgeving verhoogt het IQ, maar meer dan 50% van de verschillen in IQ zijn erfelijk en liggen al vast bij de geboorte; dat blijkt uit onderzoek aan tienduizenden tweelingen en geadopteerde kinderen overal ter wereld.[4]
Lang geleden maakte IQ voor je sociale positie minder uit. Wie voor een dubbeltje geboren was werd nooit een kwartje, ongeacht zijn intelligentie, en voor een minder slim rijkeluiskind werd altijd wel een aardig baantje gevonden. Maar dat is drastisch veranderd. Dat komt doordat zoveel banen tegenwoordig abstract denken vereisen. Vroeger werkten de meeste mensen op het land of in de fabriek; nu zijn landbouw, fabriekswerk en simpel kantoorwerk grotendeels overgenomen door machines en veel banen vereisen overzicht, taalvaardigheid en inzicht in ICT.
Daarom gaat de helft van de scholieren nu door naar HBO of universiteit.[5] De Nobelprijswinnaar Van der Waals mocht in 1850 als timmermanszoontje niet naar het VWO en moest zich via avondstudies naar de universiteit worstelen.[6] Nu zijn de kansen voor zo iemand enorm verbeterd, maar dat heeft onverwachte consequenties. Dankzij onze inspanningen voor gelijke kansen kan een stratenmakersdochter met een hoge CITO-score architecte worden. Omgekeerd kan een minder intelligent burgemeesterskind ondanks alle inspanningen eindigen als magazijnmedewerker. Mensen trouwen meestal binnen hun eigen sociale klasse,[7] dus de architecte trouwt met een advocaat en krijgt kinderen die veel intelligenter zijn dan opa stratenmaker, en de magazijnmedewerker trouwt met een caissière en krijgt kinderen die niet goed kunnen leren.
Zo wordt sociale klasse een erfelijke verworvenheid. De kinderen van de hoog opgeleiden hebben het DNA dat leidt tot hoge CITO scores,[8] een HBO/WO opleiding en een goede baan, en de kinderen van laag opgeleiden krijgen het VMBO-advies dat past bij hun aanleg.[9] Die stratificatie wordt van generatie tot generatie sterker, want soort trouwt met soort en dus erven de kinderen in de onderklasse van beide ouders een laag IQ. Als ze pech hebben worden hun hersenen ook nog eens in de baarmoeder beschadigd door alcohol, drugs of sigaretten, en ze groeien op in een minder stimulerende omgeving, wat weer een paar IQ-punten scheelt. Aan die omgevingsfactoren is misschien iets te doen, maar IQ is vooral een kwestie van DNA. Daardoor raakt het verschil tussen hoog- en laag opgeleiden steeds meer in beton gegoten.
Vooral het verschil in gezonde levensjaren is schrijnend. Laag opgeleide, arme mensen leven zes jaar korter dan hoog opgeleide en krijgen tien jaar eerder een chronische ziekte.[10] Dat komt mede doordat hoog opgeleiden minder roken, slanker zijn, meer bewegen en hun medicijnkuren beter afmaken. Ook daar speelt IQ in mee: je moet juiste gezondheidsinformatie kunnen scheiden van onzin, risico’s kunnen schatten en de weg vinden in de medische zorg. Vandaar dat een laag IQ een slechte gezondheid voorspelt.[11]
Goed onderwijs verhoogt het IQ maar maakt de verschillen tussen de klassen niet kleiner. De enige oplossing voor die verschillen is om de minder bevoorrechten te beschermen, door de slimmeriken aan banden te leggen. Ik pleit ervoor om de slimsten onder ons minder kans te geven om arme mensen sigaretten, snoep, chips en frisdrank te verkopen en om parken, speelplaatsen en schone lucht te verkwanselen voor kantoren en asfalt. Dat betekent rookverboden, minder zout in het eten, minder snoep op scholen, meer belasting op frisdrank en benzine en betere ruimtelijke ordening. Geef arm en rijk niet dezelfde kansen, want hoe gelijker de kansen, hoe groter de ongelijkheid.
------------------------------------------------------------------
Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Reacties:
[1] Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gelijke Kansen Alliantie www.gelijke-kansen.nl. De site begint met ‘Kinderen met dezelfde talenten hebben recht op gelijke kansen,’ maar daarna is van talenten geen sprake meer en wordt de indruk gewekt dat gelijkheid van kansen de sociaal-economische verschillen gaan oplossen.
[2] Mackenbach, J.P., 2012. The persistence of health inequalities in modern welfare states: The explanation of a paradox. Social Science & Medicine 75, 761–769. doi:10.1016/j.socscimed.2012.02.031
Voor een iets verschillende recente trend zie Mackenbach, J.P. et al. 2016. Changes in mortality inequalities over two decades: register based study of European countries. BMJ 353, i1732. doi:10.1136/bmj.i1732
Voor een iets verschillende recente trend zie Mackenbach, J.P. et al. 2016. Changes in mortality inequalities over two decades: register based study of European countries. BMJ 353, i1732. doi:10.1136/bmj.i1732
[3]Huisman, M., Mackenbach, J.P., 2007. Intelligentie en de verklaring van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde 151, 1059–1061.
[4] Haworth, C.M.A. 2010. The heritability of general cognitive ability increases linearly from childhood to young adulthood. Mol Psychiatry 15, 1112–1120. doi:10.1038/mp.2009.55
Benyamin, B. et al. 2014. Childhood intelligence is heritable, highly polygenic and associated with FNBP1L. Mol Psychiatry 19, 253–258. doi:10.1038/mp.2012.184
Finkel, D., Pedersen, N.L., Plomin, R., McClearn, G.E., 1998. Longitudinal and cross-sectional twin data on cognitive abilities in adulthood: The Swedish Adoption/Twin Study of Aging. Developmental Psychology 34, 1400–1413. doi:10.1037/0012-1649.34.6.1400
Benyamin, B. et al. 2014. Childhood intelligence is heritable, highly polygenic and associated with FNBP1L. Mol Psychiatry 19, 253–258. doi:10.1038/mp.2012.184
Finkel, D., Pedersen, N.L., Plomin, R., McClearn, G.E., 1998. Longitudinal and cross-sectional twin data on cognitive abilities in adulthood: The Swedish Adoption/Twin Study of Aging. Developmental Psychology 34, 1400–1413. doi:10.1037/0012-1649.34.6.1400
[5] CBS Statline: ‘Bevolking; hoogstbehaald onderwijsniveau en onderwijsrichting’. Van de Nederlanders van 25 tot 35 jaar had in 2015 45% HBO of universitair onderwijs gevolgd; 28% had de graad van bachelor (dat is het HBO-diploma, plus misschien een paar universitaire studenten die na hun bachelor zijn gestopt) en 17% master of doctor (voltooide universitaire opleiding plus misschien een paar met een HBO-master). In 2003 was die 45% nog 30%, sindsdien steeg het jaarlijks met 1,2%. Ik verwacht daarom dat van de huidige schoolverlaters over 10 jaar minstens 50% een HBO of WO diploma zal hebben.
[6] Van Calmthout M, Reumer J. ‘Nobel op de kaart’. LIAS 2014. Van der Waals werd geboren op 23 november 1837, ik schat daarom dat hij ca 1849 van de lagere school kwam.
[7] Sociologen noemen dat ‘educatieve homogamie’. In de VS lijkt dat sinds 1970 toegenomen te zijn, mensen trouwen steeds meer binnen hun eigen sociale klasse. Schwartz, C.R., Mare, R.D., 2005. Trends in Educational Assortative Marriage From 1940 to 2003. California Center for Population Research. http://escholarship.org/uc/item/1t89v0vz
[8] Bartels, M., Rietveld, M.J.H., Van Baal, G.C.M., Boomsma, D.I., 2002. Heritability of Educational Achievement in 12-year-olds and the Overlap with Cognitive Ability. Twin Research 5, 544–553. doi:10.1375/136905202762342017. De correlatie tussen CITO-score en IQ was ca 0.6. Ca 60% van de verschillen tussen kinderen in CITO-score waren genetisch bepaald.
[9] Kinderen van ouders in de laagste 20% inkomensgroep scoren gemiddeld 532 op de CITO eindtoets, overeenkomend met advies VMBO, en kinderen in de hoogste 20% scoren 539, overeenkomend met Havo. CBS Statline, Cito eindtoets basisonderwijs; scores 2014/2015.
[10] CBS statline per 18 januari 2016, Gezonde levensverwachting; opleidingsniveau. De cijfers betreffen het verschil sinds de geboorte tussen mensen met basisonderwijs en mensen met HBO of universiteit. De chronische ziektes in kwestie zijn astma, chronische bronchitis, hartafwijking, beroerte, hoge bloeddruk, maag-darmstoornissen, suikerziekte (diabetes mellitus), rugaandoening, reumatische/gewrichtsaandoeningen, migraine en kanker.
[11] Calvin, C.M., Deary, I.J., Fenton, C., Roberts, B.A., Der, G., Leckenby, N., Batty, G.D., 2011. Intelligence in youth and all-cause-mortality: systematic review with meta-analysis. International Journal of Epidemiology 40, 626–644. doi:10.1093/ije/dyq190
Whalley, L.J., Deary, I.J., 2001. Longitudinal cohort study of childhood IQ and survival up to age 76. BMJ 322, 819. doi:10.1136/bmj.322.7290.819
Gottfredson, L.S., Deary, I.J., 2004. Intelligence Predicts Health and Longevity, but Why? Current Directions in Psychological Science 13, 1–4.
Voor een afwijkende mening zie:
Kilgour, A.H.M., Starr, J.M., Whalley, L.J., 2010. Associations between childhood intelligence (IQ), adult morbidity and mortality. Maturitas 65, 98–105. doi:10.1016/j.maturitas.2009.09.021.
Whalley, L.J., Deary, I.J., 2001. Longitudinal cohort study of childhood IQ and survival up to age 76. BMJ 322, 819. doi:10.1136/bmj.322.7290.819
Gottfredson, L.S., Deary, I.J., 2004. Intelligence Predicts Health and Longevity, but Why? Current Directions in Psychological Science 13, 1–4.
Voor een afwijkende mening zie:
Kilgour, A.H.M., Starr, J.M., Whalley, L.J., 2010. Associations between childhood intelligence (IQ), adult morbidity and mortality. Maturitas 65, 98–105. doi:10.1016/j.maturitas.2009.09.021.