Stiekem ben ik een docent
Soms vraag ik me af waarom ik in de krant schrijf. Uit ijdelheid? Natuurlijk, dat ook. Mensen herkennen mij en complimenteren mij met mijn columns, dat is leuk. Maar vaak gaat dat zo:
'Uw laatste column vond ik weer uitstekend. Waar ging het ook al weer over? Eh – dat ben ik even kwijt, maar ik vond hem wel goed.'  Ik vind dat niet erg. Mensen lezen de krant niet om er onmisbare informatie uit te halen. De dingen die u echt moet weten hoort u van uw naasten (‘het dak lekt’), van uw collega’s (‘Jansen gaat failliet’) of van internet (‘Schiphol is dicht’). Kranten, radio en TV leveren vooral entertainment, 'nice to know' maar zelden 'need to know'.

Bij stukjes over voeding zou je denken dat de lezers eruit willen leren hoe ze gezonder kunnen eten. Maar daar zitten mensen niet op te wachten, ze hebben al vaak genoeg gehoord wat gezond is, wat ze van de media willen is verstrooiing. Ze willen schokkend nieuws (‘Brood is slecht’), ze willen bevestiging (‘wijn is goed’) en ze willen schuldigen zien (‘ADHD komt door E-nummers’). Journalisten moeten daaraan tegemoet komen, anders worden ze werkeloos. Maar journalisten willen meer zijn dan entertainer: ze willen bedrog ontmaskeren en laten zien hoe het echt zit. Dat is een spagaat, maar nogal wat journalisten weten die spagaat om te zetten in een mooi ballet waarin ze datgene wat ze willen zeggen toch weten over te brengen.

Mijn kijk op journalisten is door drie fases gegaan. De eerste was de naïeve, waarin ik vond dat de media mensen moesten onderwijzen. De tweede was een cynische fase: de media leveren alleen maar vermaak en geven niet om de feiten. De derde fase is er een van respect. Niet dat er geen slechte journalisten zijn; die zijn er, net als slechte loodgieters, chirurgen en bankiers. Sommige journalisten zijn bevooroordeeld of lui, ze schrijven maar wat op en ze leggen mensen woorden in de mond. Ik ben in prestigieuze TV-programma’s geweest waarvan de redactie vond dat ze zelf wel wisten wat gezond was. Ze hadden de teksten al uitgeschreven en zochten alleen nog een professor om die uit te spreken. Kranten moeten telkens weer met nieuws komen en dus publiceren ze zonder grondige controle persberichten over de nieuwste ontdekkingen bij muizen, nieuwe geneeswijzen voor vetzucht en andere twijfelachtig wetenschapsnieuws. Maar veel journalisten willen echt weten hoe het zit, ze zoeken dat uit en schrijven het op in een pakkend verhaal met een tiende van het aantal woorden van  de gemiddelde wetenschappelijke publicatie. Ook sommige radio-interviewers hebben die gave. Midden in een live uitzending schuiven ze er een schijnbaar onnozel vraagje tussen waarmee ze de zaak op scherp zetten en ik gedwongen word te kiezen: is het ja of nee?

Goede journalisten zijn beter in staat om de essentie eruit te pikken en die duidelijk op te schrijven dan de meeste wetenschappers. De allerbeste wetenschappers schrijven levendig, helder en eenduidig, maar 99% van de wetenschappelijke publicaties bestaat uit een stroom van vage lange woorden met heel veel slagen om de arm. ‘Het zou zus kunnen zijn maar eventueel kan het ook zo zijn, meer onderzoek is nodig’. Die vaagheid en die woordenbrij dienen soms om te verhullen dat de auteurs niets opmerkelijks gevonden hebben. Maar ook als ze wel iets hebben gevonden staan ze vaak onvoldoende boven de stof om conclusies te durven trekken en moeilijke keuzes te maken. Dus volgen ze het voorbeeld van al die andere collega's die in tienduizend moeilijke woorden niets zeggen. Dat het allemaal in het Engels moet maakt het ook niet gemakkelijker. Vandaar dat ik bij proefschriften eerst de populaire Nederlandse samenvatting voor leken lees. Vaak blijkt pas wat de auteur zelf vindt van haar onderzoeksresultaten als ze zich niet meer kan verbergen achter jargon, maar gewone-mensenwoorden moet gebruiken.

Goede journalisten volgen zonder het te weten de aan Einstein toegeschreven uitspraak: Everything should be made as simple as possible, but not simpler.[1] Dat is de kern van de wetenschap: niet-essentiële verschillen weglaten zodat de essentiële overeenkomsten overblijven en in natuurwetten kunnen worden vastgelegd. Voor die opgave sta ik in mijn wetenschappelijke werk, maar nog meer in interviews en columns. Dan word ik echt gedwongen te beslissen wat er weg kan en wat niet. Leg maar eens in twintig seconden uit of olijfolie gezond is en waarom. Uitputtend, maar als ik de formulering heb gevonden is mijn eigen begrip verdiept.

Mijn columns moeten leuk zijn om te lezen, maar net als een goede journalist wil ik meer dan u vermaken, ik wil u iets laten zien, iets uitleggen, iets leren. En tijdens die moeizame pogingen om dat voor u op te schrijven groeit mijn eigen inzicht. Zo leer ik zelf nog het meest van mijn stukjes. Ik schrijf dus in de krant om mezelf te dwingen een onderwerp te doordenken, als sport dus, en een beetje uit ijdelheid. Maar stiekem hoop ik toch dat u er iets van leert.


[1] Alice Calaprice rangschikt dit citaat onder ‘Possibly or probably by Einstein’ (The new quotable Einstein / Collected and edited by Alice Calaprice. Princeton University Press 2005). Als Einstein dit gezegd heeft deed hij dat waarschijnlijk in het Duits, want zijn Engels was gebrekkig.

Hoewel er geen direct bewijs is dat Einstein dit heeft gezegd geeft het wel zijn manier van denken en van wetenschap bedrijven weer. Hij benadrukte steeds het belang van simpele hypotheses die toch alle essentiële data verklaren, bijvoorbeeld: ‘It can scarcely be denied that the supreme goal of all theory is to make the irreducible basic elements as simple and as few as possible without having to surrender the adequate representation of a single datum of experience.’ Ziehttp://quoteinvestigator.com/2011/05/13/einstein-simple/#more-2363 voor bronnen en details.

Het aan Einstein toegeschreven citaat lijkt op het Scheermes van Occam, dat beschouwt wordt als de basis van het wetenschappelijk denken (http://nl.wikipedia.org/wiki/Ockhams_scheermes ) en ook vóór Occam was dit principe al vaak geformuleerd, o.a. door Aristoteles (https://en.wikipedia.org/wiki/Occam%27s_razor). Het nieuwe van het aan Einstein toegeschreven citaat is de nadruk op ‘but not simpler’.