NRC Column, 10 april 2010
Als je gezond wilt eten kun je de wetenschappelijke richtlijnen volgen: elke dag 14 gram vezel per 1000 kilocalorieën, vanaf je vijftigste dagelijks 10 microgram vitamine D enzovoort.
Maar dat is moeilijk en saai. Het is gemakkelijker om je te laten inspireren door de natuurmens en zijn traditionele cuisine: de Eskimo die door het eten van vis gevrijwaard blijft van hartinfarcten,[1] de Kretenzer die dagelijks ontbijt met een glas olijfolie en daardoor 100 jaar oud wordt[2] en de Kuna Indiaan[3] die beschermd wordt tegen beroertes door het drinken van grote hoeveelheden water met gemalen cacaobonen.[4] Dat spreekt meer aan.
Het toppunt van natuurlijkheid is het dieet dat onze paleolithische voorouders aten in de oude steentijd, het paleolithicum. Dat paleolithisch dieet heeft veel aanhangers. Het idee erachter is als volgt. Onze voorouders aten gedurende miljoenen jaren vlees van wilde dieren, bessen, noten en planten. Hun genen raakten daar in de loop van de evolutie perfect aan aangepast. Vervolgens werd tienduizend jaar geleden de landbouw uitgevonden en gingen we over op granen, maar ons DNA was en bleef afgestemd op bisonvlees met bosbessen en niet op brood en rijst. Daarom krijgen we tegenwoordig kanker, diabetes en hart- en vaatziekten
[5], en dat zou niet gebeuren als we aten zoals de oermens. Er zijn wetenschappers die dit verkondigen, en een groep enthousiastelingen in New York die zich
Cavemen noemen gelooft er heilig in. Ze eten hompen rauw vlees en rennen zomer en winter met ontbloot bovenlijf van Manhattan naar Brooklyn en terug.
[6]
Maar het idee dat wij gezond zouden blijven als we aten zoals in het stenen tijdperk klopt niet. De evolutie selecteert namelijk niet op levensduur maar op voortplantingssucces. Je genen blijven bestaan als je kinderen krijgt,en hoe meer kinderen je voortbrengt hoe meer jouw genen zich verbreiden.
[7] De evolutie selecteert dus op vruchtbaarheid en op de overleving van kinderen en jonge mensen. Als de overleving van jonge mensen op het spel staat kan de evolutie snel gaan.
[8] De vertering van lactose of melksuiker is een goed voorbeeld van evolutie in actie.
De primitieve Homo sapiens kon als baby lactose verteren maar het verteringsenzym werd op de kinderleeftijd uitgeschakeld, en wie dan nog melk dronk kreeg buikpijn en diarree. Dat hinderde niet want er was geen melk. Toen 8000
jaar geleden her en der de koe tam werd gemaakt en melk ging leveren kregen veel mensen daar ongetwijfeld buikpijn van. Maar elke melkveehoudende stam telde wel iemand met een afwijkend gen die als volwassene lactose kon verteren. Dankzij de melk overleefde hij beter en produceerde hij meer kinderen. Dat verklaart waarom bij de melkveehoudende herdersvolken van Oost-Afrika en Noordwest-Europa —bij ons dus — de lactoseverteerders van generatie tot generatie oprukten. Tegenwoordig kan bij dergelijke volkeren vrijwel iedereen lactose verteren terwijl de rest van de wereld lactose-intolerant is gebleven. Anders dan de geclaimde effecten van het paleolithisch dieet berust de genetica van de lactosevertering niet op gissingen maar op daadwerkelijke meting van mutaties en hun verspreiding.
[9]
De evolutie selecteert dus op overleving van jongeren; het zal de evolutie een worst wezen of bejaarden in leven blijven. Ons DNA herbergt genen die borstkanker kunnen veroorzaken en hartinfarcten, maar tegen de tijd dat die ziekten optreden zijn degenen die dat overkomt evolutionair gezien niet meer interessant. De redenering waar het paleodieet op berust is dus een vergissing omdat overleven van ouderen niet leidt tot meer nakomelingen.
Die evolutionaire overbodigheid is niet leuk, vooral niet als je zelf boven de zestig bent. Grootmoeders kunnen nog moed putten uit het onderzoek van de Amerikaanse Kirsten Hawkes, die stelt dat de paleolithische jagers op groot wild helemaal niet zoveel vlees binnenbrachten.
[10] Cruciaal voor het voortbestaan van de soort waren de knollen die grootmoeders opgroeven voor hun kinderen en kleinkinderen, zegt zij. Hawkes’ publicaties zinderen van verontwaardiging over kerels die zo nodig op jacht moesten terwijl ze zich voor het gezin nuttiger hadden gemaakt door planten en beestjes te verzamelen.
[11] De grootmoeders brachten redding — maar meer dan een hypothese is dat niet.
Zo kun je ook verzinnen dat een lange levensduur een evolutionair voordeel bood omdat bejaarden met hun wijsheid en ervaring de jongeren van de stam van de dood konden redden. Feit is echter dat in het stenen tijdperk oude mensen zeldzaam waren. Het is omstreden of de paleolithische mens 30, 40 of 50 werd maar oud werd hij niet;
[12] vermoedelijk stierf hij vroeg aan infecties en verwondingen. Zelfs bij twintigste-eeuwse jager-verzamelaars zoals de Afrikaanse Hadza
[13] of de Melanesische Kitava’s
[14] haalde minder dan 10% de 60 jaar. Kennelijk heeft een stam niet veel bejaarden nodig om voort te bestaan.
Voordat u uw vriezer vol laadt met rauwe eland is het ook goed om te beseffen dat we niet echt weten wat Homo sapiens at in het stenen tijdperk.
[15] [16] Niet alleen de aanhangers van de grootmoederhypothese maar ook andere wetenschappers hebben hun twijfels over die grote hoeveelheden vlees.
[17] Onze verre verwanten de Neanderthalers aten wel veel vlees, maar daar zijn ze weinig mee opgeschoten want ze zijn verdrongen door Homo sapiens en vervolgens uitgestorven.
Gissingen over de samenstelling van het paleolithisch dieet veranderen ook met de tijd. Eerst meenden voorstanders dat de paleolithische mens bijna de helft van zijn voeding uit koolhydraten haalde en dat hij geen vis at.
[18] Nu is de schatting van de koolhydraatconsumptie een stuk lager en wordt vis als een cruciaal onderdeel van het dieet gezien. Dat illustreert hoe weinig we weten over wat de paleolithische mens werkelijk at. Het doet er ook niet zoveel toe. Op het paleolithisch dieet kon je 40 of 50 worden als je de hele dag door de jungle rende. So what?
Het paleolithisch verhaal kan worden gebruikt om voedingsadviezen wat op te leuken — u moet rennen als een holenmens en minder zout, suiker en calorieën eten. Maar het paleolithisch dieet als zodanig is niet gezond. Veel vlees eten vergroot mogelijk de kans op darmkanker, de enorme hoeveelheid ijzer is schadelijk voor mensen met aanleg voor ijzerstapeling,
[19] niemand weet wat al dat eiwit op den duur doet met je nieren en je botten, megadoses vitamine C zijn nergens goed voor, en over omega-3 vetzuren is het laatste woord ook nog niet gezegd. U blijft gezonder met de saaie adviezen van de officiële wetenschap dan met de aansprekende maar oh zo misleidende beloftes van de
Cavemen en andere gelovigen.
[1] In werkelijkheid aten de klassieke Inuit oftewel “Eskimo’s” geen vis maar vooral zeehond.
[2] Ancel Keys. Adventures of a Medical Scientist – Sixty Years Of Research in Thirteen Countries. (Autobiografie van Ancel Keys, uitgegeven in eigen beheer, 1999), P. 88.
[7] Met “jouw genen” bedoel ik jouw variant van het betreffende gen. Iedereen heeft oogkleurgenen, maar de een heeft de blauwe varianten en de ander de bruine.
[11] “men consistently pursue large game rather than other resources, despite the fact that returns are highly variable in the short run and impossible to defend from other claimants once in hand. If paternal provisioning were truly an important goal, they would do better by spending more time on small game and plant foods, both of which produce more reliable income and are often easily secured for family consumption. The fact that they target either less regularly than would meet this goal strongly suggests that big game hunting serves some other end, unrelated to provisioning wives and children.”
O’Connell, Hawkes et al, J Hum Evol 1999
[13] Blurton Jones NG et al. Demography of the Hadza, an increasing and high density population of Savanna foragers. Am J Phys Anthropol. 1992. Bij de Hadza en vergelijkbare volkeren was 4-9% 60 jaar of ouder en 4-5% 65 jaar of ouder.
[14] Lindeberg S, Lundh B. Apparent absence of stroke and ischaemic heart disease in a traditional Melanesian island: a clinical study in Kitava. J Intern Med. 1993. 9% was ouder dan 50 en 6% 60 jaar of ouder.
Nestle M. Paleolithic diets: a sceptical view. BNF Nutrition Bulletin 2000.
[18] Eaton SB, Konner M. Paleolithic nutrition. A consideration of its nature and current implications. N Engl J Med. 1985. p. 284: “widespread use of aquatic foods is a recent phenomenon”