De Joodse Genealogische Kring vroeg zijn leden om korte biografieën van joden die actief waren geweest in het verzet. Toen ik inventariseerde wie van mijn familieleden verzetswerk had gedaan kwam ik op elf.[1]  Ik heb van acht van hen biografieën ingeleverd, twee moeten nog en één doet iemand anders. Ruw geschat deed aan mijn vaders kant een kwart van de mannen van zijn generatie illegaal werk.[2] Is dat representatief voor het aandeel van joden in het verzet?

De historicus Presser schreef dat door de Duitsers het verzet door joden evenzeer is overschat als het door niet-joodse Nederlanders is onderschat.[3] Die Duitse overschatting was een bewuste politiek; ze dikten de rol van joden in het verzet aan als argument voor de vervolging. Een voorbeeld is het proces tegen de verzetsgroep CS-6 die landverraders en collaborateurs had geliquideerd. De Duitsers presenteerden daarbij “de halfjood Hans Katan” als “brigade-commandant van een levensgroote geheime moord- en sabotagecentrale”.[4] In werkelijkheid was Hans leidend in CS-6, maar, niet dè leider. Ook de rol van “de voljoodsche Leo Frijda” werd benadrukt. Ze wisten niet dat een van de vrouwelijke militanten in CS-6, Reina Prinsen Geerligs, een joodse moeder had.[5] Anders hadden ze dat ongetwijfeld ook beklemtoond.

Iets vergelijkbaars gebeurde bij het showproces tegen de militaire verzetsorganisatie OD, die spionage, sabotage en enige liquidaties op zijn naam had. De kranten moesten van de bezetter benadrukken dat maar liefst tien procent van de aangeklaagden joden waren. Emile Katan was een van hen. Hij werd ter dood veroordeeld omdat hij tot het ‘kader’ van de OD werd gerekend, maar misschien ook omdat hij een jood was.[6]

Van niet-Joodse Nederlandse zijde werd en wordt regelmatig gesteld dat de joden zich juist niet hebben verzet. Vorig jaar bijvoorbeeld had Kamerlid Beukering het over ‘makke lammetjes’ en ‘heel weinig verzet’. Is dat dichter bij de waarheid dan de voorstelling die de Duitsers in de oorlog gaven?

Daarvoor moeten we eerst kijken hoeveel kans joden kregen om zich te verzetten. De bevelen voor de vervolging kwamen van de Duitsers, maar de joden werden vooral opgespoord en opgepakt door de Nederlandse overheid.[7] Die werkte mee uit terechte angst voor de consequenties van ongehoorzaamheid. Ook overzagen ze niet goed wat de consequenties waren van hun medewerking, want de jodenvervolging was met grote sluwheid gepland en het werkelijke doel werd goed verhuld. Verder waren er nogal wat burgemeesters, ambtenaren en politieagenten vervangen door nationaalsocialisten. Hoe dan ook, het alomtegenwoordige staatsapparaat werkte zo effectief mee aan registratie en deportatie dat er moeilijk aan viel te ontsnappen, met name voor de massa van arme joden die geen geld hadden voor valse papieren, reizen en levensonderhoud en die niemand kenden buiten hun kringetje van joodse buren en familie. Ze kregen van de burgemeester te horen dat het onnodig en gevaarlijk was je te onttrekken aan de ‘werkverruiming in het Oosten’, het gemeentehuis leverde de namen en adressen, de politie haalde ze op en het gemeentevervoerbedrijf en de NS brachten ze naar het station en naar kamp Westerbork. Daar werden ze bewaakt door de Nederlandse marechaussee.[8] Ze waren kansloos.

In de joodse middenklasse was verzet echter wijd verbreid. Ben Braber concludeert in een grondige studie dat relatief veel jonge joden uit de sociale middengroepen deelnamen aan de illegaliteit, mede omdat ze goed geïntegreerd waren in de Nederlandse samenleving.[9] Dat klopt met mijn verwanten. Ze kwamen uit families van winkeliers en onderwijzers, daardoor hadden ze wat spaargeld en nog belangrijker: ze hadden niet-joodse vrienden en relaties.

Mijn eigen ouders zijn daarvan een voorbeeld. Toen in de zomer van 1942 de deportaties eraan kwamen mochten ze met hun jodenster al nergens meer komen, maar mijn vader had een niet-joodse zakenvriend die voor hem twee persoonsbewijzen stal uit de kleedkamer van V&D in Dordrecht. Mijn vader voorzag die van pasfoto’s van hemzelf en van mijn moeder.[10] (Later werd zijn specialiteit in de ondergrondse het vervalsen van Ausweise waarmee mensen vrijstelling konden krijgen van dwangarbeid in Duitsland). Van een niet-joodse buurman[11] hoorden ze over een huisje in Brabant waar ze naartoe konden, en ze hadden genoeg geld gespaard om het een tijdje uit te zingen. Mijn andere tien familieleden in het verzet hadden elk hun eigen verhaal, maar contacten in de niet-joodse wereld waren altijd belangrijk.

Tenslotte moeten we bij het schatten van de omvang van het joodse verzet meewegen dat veel joodse verzetsstrijders de oorlog niet hebben overleefd en naamloos zijn verdwenen.[12] Doordat ze hun identiteit altijd diep verborgen hadden gehouden wist na de oorlog niemand dat de omgekomen verzetsman een jood was geweest.

Mijn familieleden voorzagen onderduikers van papieren en geld, brachten geallieerde soldaten in veiligheid en liquideerden gevaarlijke verraders. Dat was verbazingwekkend, maar niet uitzonderlijk; van de joden die de middelen hadden om aan het Duitse sleepnet te ontsnappen hebben velen vergelijkbare prestaties geleverd. Mensen blijken onder extreme omstandigheden ongedacht heldendom te kunnen ontplooien.

Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor bronnen zie mkatan.nl



[1] Vaders kant: Louis Katan, Sam de Haas, Richard Katan, Emile Katan, Coen van Emde Boas, Hans Katan, Ernst Katan. Moeders kant: Didi Roos, Marcel Hertz,  Mozes Roos en Mol Valk. In de verdere familie zullen er meer zijn geweest, bijv. Ivan Katan (zie J. Buitkamp, Verzet in West Brabant, deel 1 pag. 35-36), maar over hen heb ik te weinig informatie.

[2]van zijn generatie”: hiervoor heb ik zijn broers bekeken, de echtgenoten van zijn zusters, zijn neven van vaders kant en de echtgenoten van zijn nichten. In totaal waren dat twintig mannen. Daarvan werkten er vijf, dus een kwart, aantoonbaar in de ondergrondse. Twee waren niet in het verzet en van dertien weet ik niets, daarom tel ik ze als ‘geen verzet’. Negen van hen zijn vermoord in Auschwitz, Sobibor of Mauthausen in 1942 of 1943. Mijn schatting van “een kwart” is grof en onzeker en zou anders kunnen uitvallen bij het meetellen van verderaf staande familieleden. Maar over hen heb ik vrijwel geen informatie.

[3] J. Presser. Ondergang - De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. Staatsuitgeverij 1965, deel II, p. 5. www.dbnl.org/tekst/pres003onde01_01/pres003onde01_01.pdf

[5] van Olm, R. (1998). Recht al barste de wereld – Reina Prinsen Geerligs en de ondergang van de verzetsgroep CS-6. (Uitg. Conserve), p. 8 en p. 52. www.onlinebibliotheek.nl/ebooks/Rob-van-Olm/Recht-al-barste-de-wereld

[6] L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Wetenschappelijke Editie (pdf), deel 5; 966-967. http://loe.niod.knaw.nl/grijswaarden/De-Jong_Koninkrijk_deel-05_tweede-helft_zw.pdf

[7] Peter Romijn. Burgemeesters in Oorlogstijd – Besturen onder Duitse bezetting. Balans, 2006, Hfd 17 en p. 671 en 673. www.niod.nl/nl/projecten/burgemeesters-oorlogstijd-–-besturen-onder-duitse-bezetting

[8] Frank van Riet, De bewakers van Westerbork (Amsterdam: Boom, 2016 www.bmgn-lchr.nl/articles/10.18352/bmgn-lchr.10361

[9] Ben Braber. Zelfs als wij zullen verliezen – Joden in verzet en illegaliteit in Nederland, 1940-1945. Balans 1990, p. 141. www.rashi.nl/search.php?srchfrm=1&Author=braber&submit=+Search+&Title=&All=&Pmin=&Pmax=

[10] Henk Wientjes stal de persoonsbewijzen van Henk den Boef en Grietje Barendregt uit de personeelsgarderobe van V&D in Dordrecht.

[11] de heer Miolé, buurman van Willem en Celien Valk-Abas.

[12] Van de als joods bekende verzetsstrijders overleefde bijna de helft de oorlog niet. Ben Braber. Zelfs als wij zullen verliezen – Joden in verzet en illegaliteit in Nederland, 1940-1945. Balans 1990, p. 140.